Het principe van beperktheid (Tawqeef)

Shaykh ul Islaam ibnu Taymiyyah, rahimahu Allaah

Bron: al qawaa’id al nuraniyah al fiqhya, p. 112-113

Ibn Taymiyyah stelt:

De daden en uitspraken van mensen zijn van twee soorten: daden van aanbidding waardoor hun religie is gevestigd en algemene handelingen die nodig zijn voor het dagelijkse leven. Uit de principes van de Sharee’ah weten we dat daden van aanbidding alleen daden zijn die door Allaah ta’ala zijn voorgeschreven of zijn goedgekeurd door Hem, het kan door niets anders bevestigd worden behalve door de Sharee’ah. Hoe dan ook, wat betreft de wereldlijke activiteiten van de mensen, deze zijn nodig voor het dagelijks leven. Hier is het uitgangspunt vrijheid in de daden, niets mag verboden worden wat dit betreft behalve wat Allaah subhanahu wa ta’ala heeft verboden. Dit is omdat bevelen en verbieden beiden in de Handen van Allaah zijn. Wat betreft aanbidding, er een bevel van Hem daarvoor zijn. Dus, wanneer het een bevel (van Allaah) is om iets te doen , hoe kunnen we dan zeggen dat iets is verboden zonder Zijn bevel?

Dit is de reden waarom Ahmad ibn Hanbal rahimahu Allaah en andere rechtsgeleerden (fuqaha) die hun oordelen op ahadeeth baseren zeggen, “wat betreft daden van aanbidding, het uitgangspunt is tawqeef, dat is dat niets toegestaan kan worden gemaakt wat dit betreft, behalve wat Allaah Zelf heeft toegestaan. Als je dit wel doet zou je het verlies kunnen leiden door bij deze aya inbegrepen te worden:

“Hebben zij (afgodendienaren) dan medegoden, die hun een godsdienst hebben voorgeschreven welke Allah verboden heeft?”
[42;21]

Maar wat betreft (wereldlijke) gewoonte, het uitgangspunt is vrijheid, omdat wat dit betreft niets verboden kan worden, behalve wat Allaah Zelf heeft verboden. Als je het tegenovergestelde doet, zou jij bij kunnen horen bij de bedoeling van Zijn gezegde:

Zeg: “Hebt gij overwogen, dat Allah u een voorziening heeft nedergezonden en dat gij daarna een gedeelte er van onwettig en een gedeelte er van wettig verklaardet?”
[10;59]